Werkgroep Moestuinieren en eetbaar groen in de buurt


Nu iedereen thuis zit hebben we de lessen van Cityplot (2011-2015) weer uit de kast gehaald. Dit is hele praktische informatie hoe je een eetbare tuin kan beginnen op het dak, balkon of in de binnentuin. Voor meer informatie mail naar Cato@cityplot.org.

 

E E T B A A R   G R O E N   I N  D E   S T A D

GROND

Veel van de grond die je koopt in de supermarkt is gemaakt op basis van gecomposteerd huisvuil. Geen probleem om te gebruiken buiten in de tuin, maar voor jonge plantjes iets te voedselrijk. Bovendien is bij hoge luchtvochtigheid (onder glas) zo’n grond een paradijs voor schimmels, en die richten de jonge kiemplanten te gronde. Andere grondjes (substraten) hebben ‘witveen’ (sphagnum, veenmos) als basis. Kwalitatief zijn dit veel betere zaaisubstraten, maar het grote bezwaar is dat voor de productie hele hoogveengebieden afgegraven worden in Ierland en in de Baltische staten. En willen wij de vernietiging van deze bijzondere natuurgebieden op ons geweten hebben alleen voor een lekkerder kropje sla ?

Vooral als je ‘onder glas’ zaait (lekker vroeg in februari) op de vensterbank, in een zgn. ‘propagator’ of in een kistje onder plastic is het van groot belang dat de grond die je gebruikt schoon is en niet volloopt met schimmel. Zijn er alternatieven voor het witveen ? Ecostyle produceert een grond op basis van vermalen kokosnoot. Hiervoor hoeft geen natuur te verdwijnen en het is relatief steriel, en dus geschikt als zaaisubstraat ‘onder glas’. Voor buiten zijn meer bemeste substraten (bv. van Bio-Kultura) ook heel geschikt.

ZADEN

Als het gaat om zaaien zijn twee dingen vooral van belang: de zaden en de grond waarin we zaaien. Er zijn veel verschillende typen zaden en er zijn veel verschillende soorten grond. Uiteraard zijn ook voldoende warmte, licht en lucht van groot belang. Er zijn grote zaden en (heel) kleine zaden. Er zijn zaden die absoluut vorst over zich moeten krijgen en dus voor de winter gezaaid, en dan buiten gezet, moeten worden en er zijn zaden die alleen maar warmte nodig hebben om te kiemen en dus in het voorjaar (februari – mei) gezaaid kunnen worden.

Zaden die een winterprikkel (vorst) nodig hebben zijn vaak van bomen en struiken, lelieachtigen, lipbloemigen of ranonkel-achtigen. De leden van die laatste familie zijn vaak giftig, en die kom je dus zelden als voedselplant tegen. Het zijn bijvoorbeeld clematis, anemoon, ridderspoor en monnikskap. Tijm, marjolein en citroenmelisse zijn voorbeelden van lipbloemigen. Meer kruiden dus dan groenten. Ze kunnen in het voorjaar gezaaid worden. Asperge is lid van de lelieachtigen, maar verder levert deze familie weinig voedselgewassen. De meeste van onze groentezaden kunnen dus gewoon in het voorjaar de grond in.

Er zijn zaden die je in de grond moet zaaien en zaden die je op de grond moet zaaien. De meeste zaden, vooral de wat grotere, kiemen in warme, vochtige en donkere omstandigheden. Om zulke zaden langer kiemkrachtig te houden moet je ze dan ook koel, droog en (in het) licht bewaren. Maar er zijn ook planten die vaak hele kleine zaden maken die licht nodig hebben om te kiemen (zgn. lichtkiemers). Veel pioniers, zoals akkeronkruiden, doen dat. Voorbeelden zijn kamille en klaproos, maar ook zaad van gentianen moet je niet bedekken (maar die zijn niet eetbaar). In het algemeen geldt voor onze groentezaden dat je ze in het voorjaar kunt zaaien en dat je het zaaigoed moet bedekken met een laagje grond dat ongeveer zo dik is als de doorsnede van de zaden. Zaai kleine zaden dus nooit te diep. Bij sommige zaden, zoals die van vlinderbloemigen (bonen, lupine, klaver) kan het helpen om ze voor het zaaien 24 uur te weken in lauw water. De zaden zwellen dan wat op en kiemen sneller.

Omdat we vaak lang niet alle zaad dat we van een bepaalde soort hebben in één keer kunnen gebruiken willen we de zaden die we over houden zó bewaren dat ze zo lang mogelijk hun kiemkracht behouden. Zaden bewaar je in het algemeen het beste koel, licht, droog en goed geventileerd. Dat zijn de omstandigheden die tegengesteld zijn aan de ideale omstandigheden voor kieming: donker, warm en vochtig. Zaden van lichtkiemers kun je het beste in het donker bewaren. Papieren zakjes zijn beter dan filmbusjes en andere plastic oplossingen, omdat bij die laatste ieder beetje vocht funest kunnen zijn.

ZAAIEN

– Zorg dat je ogen niet groter zijn dan je maag, dus denk vooruit. Hoeveel oppervlakte heb ik tot mijn beschikking, hoeveel planten kan ik daarop kwijt ? hoeveel planten ga ik opkweken. Hoe meer ruimte de zaailingen (jonge kiemplanten) tot hun beschikking hebben in de zaaipot, hoe krachtiger en gezonder ze zullen groeien. Dus als je zestien planten nodig hebt, zaai dan bv. 25 zaden op gelijkmatige afstand in een pot. Niet meer. Als je veel meer, en dichter zaait (bijvoorbeeld omdat je verwacht dat de zaden nauwelijks meer kiemkrachtig zijn) betekent dit vaak dat je al heel vroeg moet dunnen / verspenen. Dus geef ze de ruimte en zet ze zo vroeg mogelijk (lekker lenteweer, mals motregentje, niet teveel wind) op een balkon, platje of terras. Licht en lucht (en een beetje ‘struggle’) zijn essentieel voor sterke, gezonde planten. Wel binnenhalen voor de onweersbui met de slagregens. Planten die te lang binnen staan worden slap, slierterig en vallen uiteindelijk om.

– Maak het jezelf en de jonge plantjes niet moeilijker dan noodzakelijk.

– Ga eerst na: kan ik het beste voorzaaien (onder glas) of kan ik later in de volle grond zaaien ? Dat laatste scheelt het nodige werk en ‘gedoe’, maar voorzaaien terwijl het buiten nog winter is heeft wel iets heel bijzonders.

– Als je buiten in de volle grond zaait is het handig om dat in rijen te doen, en de zaden zoveel onderlinge afstand te geven dat je niet gelijk de zaailingen hoeft te verplanten. Je maakt met je hand een ondiepe, rechte ‘geul’ in de grond. De diepte is afhankelijk van de grootte van het zaad. Lichtkiemers (Kamille, Klaprozen) kun je zó op de grond zaaien. Na het zaaien sluit je de ‘geul’ weer door de vergraven grond er weer in te schuiven, bovenop de zaden. Daarna water je in en ga je hopen op regenachtig weer. Bovendien is het handig om tussen de rijen minstens de breedte van je schoffelblad aan te houden, zodat je makkelijk ‘onkruid’ kunt verwijderen. Natuurlijk kun je dat ook met de hand doen, als je maar weet wat de plantjes zijn die uiteindelijk jouw groenten moeten worden en wat niet.

– Een minstens zo belangrijke vraag: wat zijn mijn mogelijkheden ?

– Hoeveel m² grond heb ik tot mijn beschikking ? Hoe groot is een uitgegroeide plant, m.a.w. hoeveel planten kan ik kwijt per m² ? En hoeveel groente kan ik eigenlijk op ? Ik vrees dat in een stadssituatie die laatste vraag geen beperkingen oplevert. Maar die eerste twee wel.

– Het is slim, en je voorkomt veel werk en mogelijke teleurstellingen, om je even te bezinnen eer je begint en eerst een ‘rekensommetje’ te maken. Vers zaad is vaak voor bijna 100 % kiemkrachtig, dus 120 % van de uitkomst van het sommetje ook werkelijk zaaien levert normaliter voldoende volgroeide planten op. Alleen bij ouder zaad van twijfelachtige kwaliteit kan het een goed idee zijn om veel meer dan wat je uiteindelijk nodig hebt, te zaaien. Misschien kiemt er wel niets, of maar een klein beetje.

– Zaai altijd zo, dat je de planten zo min mogelijk hoeft te plagen. Heel veel kleine kiemplantjes heel dicht op elkaar in een pot vormen een probleem. Niet alleen gaan ze elkaar heel snel in de weg zitten en worden dan gevoeliger voor ziekten e.d., maar het is ook een enorm gepriegel om zulke plantjes te verspenen. Als je binnen onder glas zaait (vanaf februari) zaai dan in een regelmatig patroon met een paar centimeter afstand tussen de zaden, of bijvoorbeeld twee of drie zaden per (jiffy)potje, waarna je de kleinste zaailingen verwijdert en de sterkste doorkweekt. Je moet dan wel 2 of 3 keer zoveel zaaien als dat je uiteindelijk volgroeide planten wilt. Onder glas altijd werken met schone grond !

– Zaai in het algemeen zo dun mogelijk en hard de zaailingen af zo snel dat maar enigszins mogelijk is. Slagregens, harde wind en vorst zijn daarbij de enige echte gevaren. Beschutting, dus.

VERSPENEN

– Als ze een bepaalde grootte bereikt hebben moeten de jonge plantjes naar een eigen pot verplaatst worden, zodat ze goed door kunnen groeien. Dit heet verspenen. Overigens past verspenen alleen in een meer-stappen-plan als het gaat om het opkweken van groenten. Je kunt dit allemaal omzeilen door 2 of 3 zaden op de plek te zaaien waar je de volgroeide plant uiteindelijk hebben wilt, de sterkste over te laten en de natuur vervolgens gewoon zijn werk te laten doen. Dit is in principe een stuk makkelijker, maar niet altijd haalbaar.

Hoe verspeen je ?

– Kiemplantjes zijn meestal klein, en altijd kwetsbaar, en breekbaar. Dat laatste vaak ook letterlijk. Het wortelstelsel van zo’n piepjong plantje bestaat uit weinig meer dan de eerste penwortel, en als die afbreekt wordt het jonge leven in de knop geknakt.

– Voorzichtigheid is dus troef, en hoe groter en krachtiger de te verspenen plant is, hoe beter.

– Het nadeel van later verspenen is dat de plantjes dan al goed ontwikkelde wortelstelseltjes hebben die zich in elkaar verweven. Het beste, in mijn ervaring, is dan om de hele inhoud van de pot uit die pot te laten glijden, de ‘kluit’ op zijn zij op de tafel te leggen en iedere individuele plant er voorzichtig, met je vingers (fingerspitzengefühl) uit los te maken. Een enkel afgebroken worteltje is in dat stadium geen ramp. Echt jonge plantjes kun je het beste met een gebaksvorkje of de achterkant van een theelepeltje ‘uitprikken’. Denk om het penworteltje.

– Maak in de ‘ontvangende’ grond een gat dat diep en wijd genoeg is om de zaailing met kluitje te kunnen bergen. In mijn ervaring werkt het het best om de kiemplant / zaailing tegen de wand van het gat ‘aan te plakken’, zo dat deze gefixeerd is en niet met het puntje van zijn penwortel op de bodem van het gat rust (dus geen gewicht op de penwortel !). Daarna vul je het gat met grond en drukt die grond aan, vooral rond de basis van de zaailing. Nog beter dan gieten is het om de afgewerkte pot (met zaailing) tot de bovenrand toe in een flinke bak water te zetten, zodat alles zich goed kan zetten en de wortels snel kunnen aanslaan en niet in ‘luchtpockets’ zweven. Na hooguit een paar uur moet alles wel weer het water uit, omdat anders de boel verzuipt en gaat rotten. Tijdens de verdere groei goed water blijven geven en (‘slow release’)bemesting (niet teveel).

– Als de plant flink genoeg is, en na IJsheiligen (begin mei), kan de plant uitgeplant worden in de volle grond. Ook dan veel water gebruiken.

EN VERDER…

Over hoe je het best slakken kunt bestrijden zijn de geleerden het nog niet helemaal eens.

De as van houtvuren en koffiedik zouden als mulch rond de basis van de planten als een soort chemische bestrijding werken. Bier lokt slakken weg van de planten en bezorgt de slakken een vreselijke verdrinkingsdood. Graaf een bakje in, vul het met bier en leg er een viltje op. Het afgesneden blad van Smeerwortel schijnt ook effect te hebben, net als fijngemalen eierschalen of scherp zand. Het gaat daarbij om het ruwe oppervlak, waar de slakken een hekel aan zouden hebben. Het enige waarvan vaststaat dat het werkt is koper. Wel erg duur, al die koperen ringen rond de basis van je planten. Ik heb zelf erg goede ervaring met Escar-go van EcoStyle, dat ook op koperbasis ontwikkeld schijnt te zijn. Nadelen: de slakken gaan er echt dood van en je moet het steeds opnieuw aanbrengen, vooral na veel regen.

Catherina Giskes

INTERESSANTE WEBSITES

www.cityplot.org (onze adviseurs)

www.aseed.net (kennis en actie)

www.urbaniahoeve.nl

www.raamtuin.nl

www.tuinboonjemee.nl

www.guerillagardeners.nl

www.dakboerin.nl

www.eco-logisch.nl (producten voor eco-logisch tuinieren)

 

 

 

 

 



< Alle werkgroepen